-
1 going
adj. gaande; bestaande; succesvol--------n. gaan; weggaan; sterven; uitgang; beweginggoing1[ gooing] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 het vorderen ⇒ gang, tempo♦voorbeelden:3 be heavy going • moeilijk/zwaar zijn, een hele klus zijn————————going2♦voorbeelden:there is a good job going • er is een goede betrekking vacant¶ going on fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
2 the going rate
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский